Naar inhoud springen

vies

Uit WikiWoordenboek
  • vies
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen viesviezerviest
verbogen viezeviezerevieste
partitief viesviezers-

vies

  1. bevuild, smerig
  2. (voeding), (drinken) een onaangename smaak hebbend
    • Ik vond vroeger het eten thuis altijd vies. 
  3. immoreel
    • Het boek ‘Sywerts Miljoenen’ laat lezer achter met heel vies gevoel. [5] 
  • een vies gezicht
een gelaatsuitdrukking waarmee men zijn afkeer van iets uitdrukt
  Rustig stak hij zijn hashpijp op en keek met een vies gezicht naar mijn flessen. [6] 
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[7]
  • vi·es

vies

  1. lijdende vorm in de tegenwoordige tijd van vi

vies mv

  1. meervoud van vie.

vies

  1. boos