Naar inhoud springen

echt

Uit WikiWoordenboek
  • echt
  • In de betekenis van ‘huwelijk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 701 [1]
  • In de betekenis van ‘wettig, werkelijk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord echt
verkleinwoord

de echtm

  1. (juridisch), (maatschappij) de huwelijkse staat
    • In de echt verbonden zijn. 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen echt echter echtst
verbogen echte echtere echtste
partitief echts echters -

echt

  1. waarachtig, juist, niet vervalst, authentiek
    • Dit zijn echte parels. 

echt

  1. heus (om de stelligheid van een bewering te benadrukken)
    • Hij zingt echt mooi 
     Tot mijn verbazing wist ik deze zes weken durende tocht zonder noemenswaardige problemen te voltooien, waardoor ik voor het eerst echt begon te geloven dat mijn ‘American Dream’ wel eens in vervulling zou kunnen gaan.[2]
  2. dat is echt ....:typisch
vervoeging van
echten

echt

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van echten
  2. gebiedende wijs van echten
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]