echtvereniging

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • echt·ver·eni·ging
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord echtvereniging echtverenigingen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de echtverenigingv

  1. (juridisch) wettelijk omschreven band die twee mensen die met elkaar een paar of een gezin willen vormen kunnen aangaan
     Tot 1971 bepaalde het Burgerlijk Wetboek dat mannen het hoofd van de echtvereniging waren met alle consequenties van dien voor hun vrouwen.[2]
  2. plechtigheid waarbij twee mensen die met elkaar een paar of een gezin willen vormen een wettelijk omschreven band aangaan
     Nu is bladeren in oude leggers een verderfelijk gebruik in dagen van journalistieke hoogtij. Het wordt bijna altijd gedaan als bijzondere gebeurtenissen in het koninklijk huis een feestkrant oproepen en beroemd is het geval van de dame die, tegelijk geboren met prinses Wilhelmina, op de dag van de koninklijke echtvereniging in het huwelijk trad met een heer die het levenslicht tegelijk met prins Hendrik aanschouwde.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 21 februari 2020 Weblink bron
    Elsbeth Etty
    “Ziezo, bevrijd van man en tiran” (4 december 2009) op nrc.nl op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 21 februari 2020 Weblink bron “Tussen mal en dwaas & Klein beginnen.” (1997), De Arbeiderspers, Amsterdam / Antwerpen, ISBN 90 295 0916 3, p. 105