Naar inhoud springen

zoon

Uit WikiWoordenboek
  • zoon
enkelvoud meervoud
naamwoord zoon zonen
zoons
verkleinwoord zoontje zoontjes

dezoonm

  1. (familie) een mannelijk kind
     Beneden was een vaas kapotgevallen en toen zijn vader met de scherven in de hand naast het bed was verschenen, had hij eerst Laetitia de kamer uit gejaagd en daarna zijn zoon een pak slaag gegeven.[2]
     Toen ik mijn tienjarige zoon vroeg wat hij ervan vond dat ik zo lang weg zou zijn, antwoordde hij: ‘Geen idee, dat weet ik toch pas als je weg bent?’ Grappig vond ik zijn opmerking over het motief van mijn reis: ‘Wat is het nut van je wandeling? Je bereikt en verdient er niks mee.’ Mijn vijftienjarige dochter reageerde net als mijn vrouw pragmatisch en recht door zee.[3]
     Nadat Alfonso ter ore was gekomen dat zijn zoon 'zich ophield' met vakbondsleiders, anarchisten en gescheiden vrouwen, had hij hem op het matje geroepen.[2]
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

zoon

  1. zoon