kroon
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kroon
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Deens of ijslands of noors of zweeds, in de betekenis van ‘munteenheid van Denemarken en later ook IJsland, Noorwegen en Zweden’ voor het eerst aangetroffen in 1871 [1]
- Van het Latijnse corona.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kroon | kronen |
verkleinwoord | kroontje | kroontjes |
Zelfstandig naamwoord
kroon v
- (hoofddeksel)(adel) hoofddeksel dat door een vorst gedragen wordt
- (figuurlijk) metafoor voor de “vorst”
- Daarvoor is toestemming van de kroon noodzakelijk.
- belangrijk, het belangrijkste, vooral gebruikt in samenstellingen
- De kroongetuige bleek niet betrouwbaar te zijn.
- (figuurlijk)(tandheelkunde) verwijzing naar de vorm van [1]
- Hij heeft een kroon in zijn gebit.
- Ik heb kiespijn,’ zegt Jan Mulder aan de telefoon. ‘Er is een kroon uitgevallen. Een zenuw is ontstoken, drie kronen moeten worden vervangen en aan de andere kant zit een gaatje, dus eten lukt me alleen nog met de voortanden.’ [2]
- (financieel) benaming voor verschillende munteenheden gebruikt in Denemarken, IJsland, Noorwegen, Tsjechië en Zweden
- (numismatiek) munstuk met de waarde van 1 kroon
- een lichtbron bestaande uit een krans van lichtbronnen
- Na het aansteken de kaarsen werd de kroon weer opgehesen.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
- [1] diadeem, hoed, hoofddeksel, rijksappel, scepter
- [3] hoofd, top
- [4] krans, kring
- [5],[6] dollar, euro, pond, rand
- [7] kandelaar, lamp, lichtbron, stralenkrans, toorts, luchter
Uitdrukkingen en gezegden
|
Vertalingen
1. hoofddeksel dat door een vorst gedragen wordt
Vertalingen
7. een lichtbron bestaande uit een krans van lichtbronnen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kronen |
kroon
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kronen
- Ik kroon.
- gebiedende wijs van kronen
- Kroon!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kronen
- Kroon je?
Gangbaarheid
- Het woord kroon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "kroon" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "kroon" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ de Volkskrant Nathalie Huigsloot25 januari 2019 interview Jan Mulder
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Afrikaans
Uitspraak
Woordafbreking
- kroon
Zelfstandig naamwoord
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kroon | krone |
kroon
- (hoofddeksel)(adel) kroon
- (tandheelkunde) kroon
- (numismatiek) kroon, de munteenheid van o.a. Noorwegen
- kroon, kroonluchter
stamtijd | |
---|---|
infinitief | voltooid deelwoord |
kroon |
gekroon |
volledig |
Werkwoord
kroon
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Hoofddeksel in het Nederlands
- Adel in het Nederlands
- Figuurlijk in het Nederlands
- Tandheelkunde in het Nederlands
- Financieel in het Nederlands
- Numismatiek in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %
- Woorden in het Afrikaans
- Woorden in het Afrikaans met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Afrikaans
- Hoofddeksel in het Afrikaans
- Adel in het Afrikaans
- Tandheelkunde in het Afrikaans
- Numismatiek in het Afrikaans
- Niet-samengesteld werkwoord in het Afrikaans
- Werkwoord in het Afrikaans