Naar inhoud springen

kandelaar

Uit WikiWoordenboek
  • kan·de·laar
enkelvoud meervoud
naamwoord kandelaar kandelaars
kandelaren
verkleinwoord kandelaartje kandelaartjes

de kandelaarm

  1. standaard waarop één of meer kaarsen geplaatst kunnen worden
vervoeging van
kandelaren

kandelaar

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kandelaren
    • Ik kandelaar. 
  2. gebiedende wijs van kandelaren
    • Kandelaar! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kandelaren
    • Kandelaar je? 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]