krans

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Krans

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • krans
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘ring van gevlochten bloemen’ voor het eerst aangetroffen in 1400 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord krans kransen
verkleinwoord kransje kransjes

Zelfstandig naamwoord

de kransm

  1. een rondgaande versiering, met name rond een hoofd of top
    • Een krans van laurierbladeren was een Romeinse onderscheiding voor een zege. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
kransen

krans

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kransen
    • Ik krans. 
  2. gebiedende wijs van kransen
    • Krans! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kransen
    • Krans je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie


Verwijzingen