bruidskroon

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

bruidskroon
Uitspraak
Woordafbreking
  • bruids·kroon
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bruidskroon bruidskronen
verkleinwoord bruidskroontje bruidskroontjes

Zelfstandig naamwoord

bruidskroon v [1]

  1. feestelijk hoofddeksel voor een bruid tijdens het huwelijksfeest
     Ik was tenslotte geboren in januari, De derde foto was genomen voor de Uppenbarelsekyrkan in Saltsjòbaden, een typische bruiloftsfoto. Mama in een witte jurk met veel tule eromheen en een bruidskroon op haar hoofd met los haar en mijn vader kwam in een jacquet bukkend en lachend recht op de camera af begeleid door twee rijen mannen met getrokken sabels.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044632767