boter

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Een pakje boter met een mes.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bo·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘voedingsstof van melk’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • Ontleend aan het middeleeuws Latijnse butyrum. [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord boter boters
verkleinwoord botertje botertjes

Zelfstandig naamwoord

boter v/m

  1. (voeding) gekarnde en geknede room van melk, meestal gebruikt als voedingsstof
    • Hij smeerde een dikke laag boter op zijn brood. 
     Ik bestelde een lunch bestaande uit vier dikke pannenkoeken, rijkelijk belegd met boter en ahornsiroop.[3]
  2. oneigenlijk vervangproduct voor boter, geproduceerd uit plantenvet
    • Veel mensen noemen margarine "boter". 
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • boter op het hoofd hebben
    • Zelf niet geheel onschuldig zijn in een zaak die men iemand anders verwijt
  • boter bij de vis.
    • Meteen betalen bij aankoop, bij uitbreiding: meteen alles aanpakken.
  • botertje aan/tot de boom[4]
    • zo goed als men zich maar wensen kan; allemaal mooi en goed
  • Er zit een haar(tje) in de boter.
    • Er hapert iets aan de zaak.
  • Hij heeft de boter gegeten.
    • Hij krijgt de schuld.
  • Het is boter aan de galg (gesmeerd).
    • Het heeft geen zin; het is vergeefse moeite.
  • Met zijn neus/gat in de boter vallen
    • (onverwacht) in een goede situatie terechtkomen
  • De boter eruit braden.
    • Zoveel mogelijk voordeel ergens uit trekken.
  • Het boterde niet tussen Piet en Klaas.
    • Piet en Klaas konden niet goed met elkaar overweg.
Anagrammen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
boteren

boter

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boteren
    • Ik boter. 
  2. gebiedende wijs van boteren
    • Boter! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boteren
    • Boter je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. "boter" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. boter op website: Etymologiebank.nl
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
  4. "Boom" is hier een samentrekking van "bodem".
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Middelnederlands

Zelfstandig naamwoord

boter

  1. (voeding) boter


Papiaments

Woordherkomst en -opbouw
  • Van het Engelse bottle, met rotacisme.
enkelvoud of
impliciet meervoud
expliciet meervoud
  boter     boternan  

Zelfstandig naamwoord

boter

  1. fles
Schrijfwijzen
  • Schrijfwijze op Bonaire en Curaçao: bòter.