Naar inhoud springen

ank

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Ank


1. Een ank met daaromheen de bijbehorende bolponsen.
  • ank
enkelvoud meervoud
naamwoord ank anken
verkleinwoord - -

de ankm

  1. hardmetalen blokje met uitsparing in de vorm van een halve bol met een verschillende diameter in elk vlak, om in dun metaal met een bolpons komvormige uithollingen te maken
    • De 2 koperplaatjes mochten we naar wens bewerken, we hadden hier een tang voor het maken van gaatjes en bolponsen en een ank ter beschikking. [5]
  2. (aardrijkskunde) doodlopende rivierarm, ontstaan doordat een vroegere bocht is afgesneden
  • [2] hank (uitspraakvariant)
[1] termen uit de edelsmeedkunst:
28 % van de Nederlanders;
17 % van de Vlamingen.[6]


  • ank
  • Afkomstig van het Noorse zelfstandige naamwoord anke
Naar frequentie > 50000
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   ank     anken     anker     ankene  
genitief   anks     ankens     ankers     ankenes  

ank, m

  1. (het) klagen
  2. (het) kreunen
  3. (het) zuchten
  4. angst, bezorgdheid, onrust, zorg
  • [2]: ha ank for noe
bang zijn voor iets


  • ank
  • Afkomstig van het Nynorske zelfstandige naamwoord anke
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   ank     anken     ankar     ankane  

ank, m

  1. (het) klagen
  2. (het) kreunen
  3. (het) zuchten
  4. angst, bezorgdheid, onrust, zorg
  • [2]: ha ank for noko
bang zijn voor iets