zet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zet
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zet zetten
verkleinwoord zetje zetjes

Zelfstandig naamwoord

de zetm

  1. een beweging waarbij iets verplaatst wordt, een duw of stoot
    • Ik heb hem een zet gegeven. 
  2. (spel) een handeling gedurende een spelbeurt
    • Bij schaken heeft wit de eerste zet. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
erg vaak gebeuren
Vertalingen

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
zetten

zet

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van zetten
  2. gebiedende wijs van zetten

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen