Naar inhoud springen

uitzet

Uit WikiWoordenboek
  • uit·zet
enkelvoud meervoud
naamwoord uitzet uitzetten
verkleinwoord uitzetje uitzetjes

de uitzetm

  1. complete uitrusting van kleren, linnengoed, borden, etc. van een bruid of bruidspaar
vervoeging van
uitzetten

uitzet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitzetten
    • ... dat ik uitzet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitzetten
    • ... dat jij uitzet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitzetten
    • ... dat hij uitzet. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]