Naar inhoud springen

privé

Uit WikiWoordenboek
  • pri·vé
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen privé privéër privést
verbogen privéëre privéste
partitief privés privéërs -
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘particulier’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1512 [1]

privé

  1. alleen predicatief: voor persoonlijk gebruik gereserveerd
    • Deze toegang tot het meer is privé. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]


  enkelvoud meervoud
  mannelijk   privé privés
  vrouwelijk   privée privées

privé

  1. privé
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  privé     le privé     privés     les privés  

privé

  1. privédetective