privébank

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pri·vé·bank
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord privébank privébanken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de privébankv / m

  1. financiële instelling voor (zeer welgestelde) particulieren
    • Prins Amedeo, de oudste zoon van de Belgische prinses Astrid, vertrekt met zijn gezin uit België. Hij gaat in Bazel werken voor de privébank van zijn vader. Dat meldt Het Nieuwsblad donderdag.[1] 
    • In het rapport wordt de naam genoemd van de topman van een privébank die vermoedelijk met medeweten van de leiding van de APSA fraudeerde met rekeningen van het Vaticaan. Eerder werd oud-president van de APSA Nunzio Scarano al beschuldigd van onder andere witwaspraktijken.[2] 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen