pil
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pil
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘geneesmiddel’ voor het eerst aangetroffen in 1351 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pil | pillen |
verkleinwoord | pilletje | pilletjes |
Zelfstandig naamwoord
- (farmacologie) (eigenlijk:) een hoeveelheid werkzame stof met een bindmiddel in een bolletje gedraaid
- In de westerse wereld worden heden ten dage geen echte pillen meer verstrekt
- (farmacologie) (bij uitbreiding:) elke vorm van medicament die in vaste vorm oraal wordt ingenomen zij het tablet, dragee, capsule of iets anders
- Een huisdier een pil geven is vaak geen makkelijk karwei.
- (farmacologie), bepaald oraal voorbehoedmiddel, anticonceptiepil, ('de pil')
- Zij was al op haar dertiende aan de pil.
- (figuurlijk), (informeel), (letterkunde) dik boek
- Deze roman is een pil van ruim 400 bladzijden.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- pilcontrole, pilkruid, pilvaren, pilzegge, pillamp, pillendeeg, pillendoos, pillendraaier, pillenslikker
Overerving en ontlening
Uitdrukkingen en gezegden
- De pil slikken
Iets vervelends accepteren of een onaangenaam klusje toch doen, omdat dit nodig is
- De pil vergulden
Een van zichzelf onaangename boodschap op een zo vriendelijk mogelijke manier overbrengen
- Een bittere pil
Een zware tegenslag of teleurstelling
Vertalingen
2
Verwijzingen
- ↑ "pil" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ pil op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
Werkwoord
vervoeging van |
---|
pillen |
pil
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pillen
- Ik pil.
- gebiedende wijs van pillen
- Pil!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pillen
- Pil je?
Gangbaarheid
- Het woord pil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "pil" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Indonesisch
Woordafbreking
- pil
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Nederlands "pil"
Zelfstandig naamwoord
pil
Schrijfwijzen
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /pɪl/
Woordafbreking
- pil
Zelfstandig naamwoord
pil
Werkwoord
pil
- mannelijk derde persoon enkelvoud verleden tijd van het imperfectieve werkwoord pít: (hij) dronk
- mannelijk enkelvoud actief deelwoord van het imperfectieve werkwoord pít
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 3
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Farmacologie in het Nederlands
- Figuurlijk in het Nederlands
- Informeel in het Nederlands
- Letterkunde in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %
- Woorden in het Indonesisch
- Zelfstandig naamwoord in het Indonesisch
- Medisch in het Indonesisch
- Woorden in het Tsjechisch
- Woorden in het Tsjechisch met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Tsjechisch
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Tsjechisch
- Werkwoord in het Tsjechisch
- Werkwoordsvorm in het Tsjechisch