pille

Uit WikiWoordenboek

Middelfrans

Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

pille v

  1. stapel, hoop
  2. (bouwkunde) pijler van een brug
Schrijfwijzen
Overerving en ontlening


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • pil·le
Woordherkomst en -opbouw
  • Werkwoord: Afkomstig van het Latijnse werkwoord pilare (= haren uitplukken).
  • Zelfstandig naamwoord [A]: Afkomstig van het Latijnse zelfstandige naamwoord pilula (= balletje, kogeltje).
  • Zelfstandig naamwoord [B]: Afkomstig van het Latijnse zelfstandige naamwoord pila (= pilaar).
Naar frequentie 7787
vervoeging
onbepaalde wijs pille pille
tegenwoordige tijd piller piller
verleden tijd pilla
pillet
pilte
voltooid
deelwoord
pilla
pillet
pilt
onvoltooid
deelwoord
pillende pillende
lijdende vorm pilles pilles
gebiedende wijs pill pill
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak Klasse 2 zwak
opmerking optioneel optioneel

Werkwoord

pille

  1. overgankelijk peuteren
  2. overgankelijk stoken
  3. overgankelijk pulken
  4. overgankelijk kaalplukken, plukken
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Typische woordcombinaties
  • [1]: pille reker
krabben peuteren
  • [3]: pille i nese
    pille nese
    pille seg i nesen
in de neus pulken
  • [4]: pille fjærene av en fugl
ontdoen van veren van een vogel
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   pille     pillen     piller     pillene  
genitief   pilles     pillens     pillers     pillenes  

Zelfstandig naamwoord

[A]: pille, m

  1. (medisch) pil
  2. (figuurlijk) een bittere pil
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [2]: svelge den bitre pille
een bittere pille slikken
  • [2]: sukre pillen
verzachten van een negatieve boodschap (letterlijk: de pil suikeren)
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   pille     m: pillen
v: pilla  
  piller     pillene  
genitief   pilles     m: pillens
v: pillas  
  pillers     pillenes  

Zelfstandig naamwoord

[B]: pille, m / v

  1. (bouwkunde) pilaar, steun, zuil
Synoniemen


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • pil·le
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Latijnse zelfstandige naamwoord pilula (= balletje, kogeltje).
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   pille     pilla     piller     pillene  

Zelfstandig naamwoord

pille, v

  1. (medisch) pil
  2. (figuurlijk) een bittere pil
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [2]: sukre pilla
verzachten van een negatieve boodschap (letterlijk: de pil suikeren)


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
pillar

pille

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pillar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pillar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pillar
vervoeging van
pillarse

pille

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pillarse
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pillarse
  3. gebiedende wijs (ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pillarse