geloofsleer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·loofs·leer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geloofsleer
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

geloofsleer v/m

  1. (religie) (politiek) uiteenzetting van de inhoud van het geloof, kerkgenootschap of persoon
    • De Congregatie voor de Geloofsleer wijst op de onverenigbaarheid van de euthanasienota van de Broeders van Liefde met de leer van de kerk. In een brief stelde kardinaal Joao Braz de Aviz, prefect van de Congregatie voor de Instituten van Gewijd Leven, concrete maatregelen voor.[1] 
    • De Amerikaanse afdeling mag bijvoorbeeld niet deelnemen aan beslissingen over de geloofsleer of het functioneren van de kerk.[2] 
    • Toch gaat de wethouder met de betreffende moskeeën praten. Hij verwacht van religies dat zij 'vanuit barmhartigheid'onderwijs in de geloofsleer uit eigen zak betalen. 'Het geld dat moskeeën op deze manier ontvangen, kunnen die kinderen niet meer gebruiken om schoolspullen te kopen of een fiets om mee naar school te rijden.'[3] 
    • In het Pelgrimshuis verzamelen zich zaterdagavond de leden van de Nederlandse verzetsbeweging. Orthodoxe katholieken: tegen abortus en pro-life, anti-euthanasie en vóór een dogmatische geloofsleer. „Franciscus zou zich wat minder om het milieu en wat meer om het zielenheil van de gelovigen moeten bekommeren”, zegt Leontien Bakermans.[4] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. de Standaard 9 AUGUSTUS 2017
  2. Tubantia 15-JANUARI-2016
  3. Volkskrant Tjerk Gualthérie Van Weezel Kaya Bouma 9 december 2016
  4. NRC Jutta Chorus 20 november 2016