eigen
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ei·gen
Woordherkomst en -opbouw
- erfwoord via Middelnederlands eigen / eighin van Oudnederlands ēgan , in de betekenis van ‘van het subject’ aangetroffen vanaf 1100, voltooid deelwoord van het werkwoord *eigan ('bezitten'), van Germaans *aiganan, vergelijk Oudhoogduits eigan, eigen, Angelsaksisch āgen, Engels own; als zelfstandig naamwoord 'bezit, eigendom' in Oudhoogduits eigan, Gotisch aigin [1] [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | eigen | eigener | eigenst |
verbogen | eigenere | eigenste | |
partitief | eigens | eigeners | - |
Bijvoeglijk naamwoord
eigen
- op zichzelf betrekking hebbend, van jezelf
- Eigen huis.
- Vakantie in eigen land.
- ▸ Ik heb nooit alleen gewoond, ik ben altijd met anderen op pad en ik ga met mijn gezin op vakantie of met vrienden een weekendje weg. Een doodgewone veertiger met een eigen bedrijf, twintig jaar getrouwd, vader van drie, die elke zondag het gras maait.[4]
- typisch (voor)
- Experimenteren is eigen aan de leeftijd.
- Iedere streek heeft iets eigens.
- ▸ In De andere naam van Jon Fosse is de stijl zeker eigen. De Noorse meester van het langzame proza daalt in repetitieve, ritmische zinnen af in het hoofd van een piekerende schilder.[5]
Opmerkingen
- Net als voltooide deelwoorden op -en krijgt "eigen" geen buigings-e als bijvoeglijk naamwoord, gesubstantiveerd kan het dat wel krijgen.
Hyponiemen
- (intensivering) bloedeigen, hoogsteigen
- laddereigen, lichaamseigen, lijfeigen, taaleigen, tijdeigen, vaneigens, volkseigen, vrijeigen
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- [1] eigen haardthuis, gezin en woning
- [1] eigen schuld, dikke bult
- [1] over de eigen voeten struikelen
- De hand in eigen boezem steken
De schuld bij zichzelf zoeken
- De splinter in andermans oog wel zien, maar niet de balk in het eigen
over kleine fouten van een ander vallen, terwijl de eigen grote fouten niet worden gezien
- Een koekje van eigen deeg geven/krijgen
behandelt worden zoals je anderen behandelt
- eigen roem (lof) stinkt
door over jezelf op te scheppen maak je een nare indruk
- Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.
men moet zich niet zorgen maken over de toekomst
- Het heft in eigen hand(en) nemen
de leiding nemen
- Iemand in zijn eigen vet gaar smoren/laten koken
iemand niet helpen, maar zelf diens situatie laten ondervinden
- Nog niet op eigen benen kunnen staan
nog niet zichzelf volledig zelfstandig kunnen redden
- Op eigen houtje
- Op eigen wieken drijven
zich volledig kunnen redden van het geld dat iemand verdient
- Over zijn eigen schaduw heen springen
- Zijn eigen boontjes wel kunnen doppen
Menen dat men andermans hulp niet nodig heeft
- Zijn eigen glazen ingooien
het voor zichzelf bederven
- Zijn eigen graf graven/delven
het voor zichzelf bederven
- Zijn eigen nest bevuilen
vervelende dingen over de eigen familie zeggen
- Zijn eigen straatje vegen
zijn eigen werk doen
Vertalingen
1.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
eigenen |
eigen
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van eigenen
- Ik eigen.
- gebiedende wijs van eigenen
- Eigen!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van eigenen
- Eigen je?
Gangbaarheid
- Het woord eigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "eigen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[6] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ eigen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "eigen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑
Weblink bron
Emilia Menkveld“Vijf Nederlandse vertalers maken kans op Filterprijs 2020” (13 maart 2020), de Volkskrant - ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Nedersaksisch
Bijvoeglijk naamwoord
eigen
- eigen; op zichzelf betrekking hebbend, van jezelf
Stellingwerfs
Bijvoeglijk naamwoord
eigen
- eigen; op zichzelf betrekking hebbend, van jezelf
Veluws
Bijvoeglijk naamwoord
eigen
- eigen; op zichzelf betrekking hebbend, van jezelf
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Erfwoord in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %
- Woorden in het Nedersaksisch
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nedersaksisch
- Woorden in het Stellingwerfs
- Bijvoeglijk naamwoord in het Stellingwerfs
- Woorden in het Veluws
- Bijvoeglijk naamwoord in het Veluws