eigenbelang

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ei·gen·be·lang
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord eigenbelang eigenbelangen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het eigenbelango

  1. het eigen voordeel, het belang dat degene die een handeling verricht daar zelf bij heeft
Verwante begrippen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Kester Freriks 10 november 2016 NRC
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be