Naar inhoud springen

eer

Uit WikiWoordenboek
Versie door Caudex Rax (overleg | bijdragen) op 12 aug 2019 om 21:48 (anagram)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • eer
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bijwoord van tijd: vroeger’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
  • In de betekenis van ‘achting, deugd’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]

Voegwoord

eer

  1. (formeel) voordat
    • Het duurde lang eer ik zijn grappen waarderen kon. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
enkelvoud meervoud
naamwoord eer -
verkleinwoord eertje eertjes

Zelfstandig naamwoord

eer v/m

  1. aanzien, roem
    • Hij kreeg veel eer voor zijn werk. 
  2. kuisheid.
    • Wij deden dat in alle eer en deugd. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • de eer aan jezelf houden
zelf weggaan voordat je wordt weggestuurd
  • ergens eer in stellen
iets doen of laten omdat het eer zou opleveren
•  Je liep geen enkel risico, want hij stelde er een eer in het niet te laten merken. Klasseninstinct. [2] 
Afgeleide begrippen
Anagrammen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
eren

eer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van eren
    • Ik eer. 
  2. gebiedende wijs van eren
    • Eer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van eren
    • Eer je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord eer -

Zelfstandig naamwoord

eer

  1. eer
Anagrammen