Naar inhoud springen

drang

Uit WikiWoordenboek
  • drang
enkelvoud meervoud
naamwoord drang -
verkleinwoord

dedrangm

  1. innerlijke neiging om iets te doen
    • Hij voelde een sterke drang om zich te bemoeien met de discussie, maar deed het toch niet. 
     En dat was precies wat ze zelf niet begreep; waar die drang vandaan kwam.[1]
     ' 'Wat dan?' 'Dat, als je je werk echt wilt voltooien, de drang om dat te doen veel sterker moet zijn dan je zou denken.[1]
     Even iets heel anders: waar komt die drang om te lopen vandaan?[2]
  2. het dringen
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]
  1. 1 2
    Jessie Burton vert. Marja Borg
    “De muze” (2017), Luitingh-Sijthoff op Wikipedia, ISBN 9789024574704
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
  • IPA: /ðṛɑŋ(g)/ (Etsbergs)

drang

  1. smal
    «Dae drange vaarwaeg zörg ömmer veur väöler sjeepssjaaj doearcher bótsinger.»
    Dat smalle kanaal zorgt altijd voor veel schade aan schepen door botsingen.
  2. strak
    «Dooch tich dien sjoon get dranger aan. Zoea vallentj 'ie dich oet.»
    Trek je schoenveters wat strakker aan. Zo gaan ze los.
  3. nauw
  4. benauwd

drang m

  1. benauwdheid
    «Mid dees hèts bekóm ich drang
    Met deze hitte krijg ik last van benauwdheid.