aai

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
koningin Beatrix geen een koe een aai

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aai
enkelvoud meervoud
naamwoord aai aaien
verkleinwoord aaitje aaitjes

Zelfstandig naamwoord

aai m [1]

  1. streling, liefkozing waarbij je met je hand over de huid van een ander strijkt
    • Haar moeder gaf haar een aai over haar hoofd 
    • Maar de ouderwetse aai, de letterlijke schouderklop of de borstkroel vinden alle honden véél belangrijker. Ze zijn ouderwets. [2] 
  2. (informeel) (spottend) (verouderd) pijnlijke slag
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
aaien

aai

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aaien
    • Ik aai. 
  2. gebiedende wijs van aaien
    • Aai! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aaien
    • Aai je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Frans van der Helm 14 september 2016
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Afrikaans

stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
aai
geaai
volledig

Werkwoord

aai

  1. aaien

Tussenwerpsel

aai!

  1. ach, ai !


Fries

Zelfstandig naamwoord

aai

  1. ei