zot
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zot
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘dwaas’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zot | zotter | zotst |
verbogen | zotte | zottere | zotste |
partitief | zots | zotters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
zot
Verwante begrippen
Vertalingen
1. dwaas, gek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zot | zotten |
verkleinwoord | zotje | zotjes |
Zelfstandig naamwoord
zot m
- een dwaas
Verwante begrippen
Hyponiemen
- jongenszot, pondzot, speelzots, stapelzot, vastenavondzot, vrouwenzot, wijvenzot, zeezot, zevenzot, zomerzots
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord zot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "zot" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
Koerdisch
Zelfstandig naamwoord
zot v
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 3
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 96 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %
- Woorden in het Koerdisch
- Zelfstandig naamwoord in het Koerdisch