Naar inhoud springen

hansworst

Uit WikiWoordenboek
Hansworst
  • hans·worst
  • Leenwoord uit het Nederduits, in de betekenis van ‘potsenmaker’ voor het eerst aangetroffen in 1732 [1]
  • samenstelling van  hans  en  worst  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord hansworst hansworsten
verkleinwoord - -

dehansworstm [3]

  1. toneelfiguur, het meest overeenkomende met Harlekijn
  2. grappenmaker
  3. sufferd, belachelijk persoon
91 %van de Nederlanders;
88 %van de Vlamingen.[4]