vruchtbaar
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: vruchtbaar (hulp, bestand)
- IPA: /'vrɵɣbar/
Woordafbreking
- vrucht·baar
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘vruchten, jongen of resultaten voortbrengend’ voor het eerst aangetroffen in 1301 [1]
- Afgeleid van vrucht met het achtervoegsel -baar.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | vruchtbaar | vruchtbaarder | vruchtbaarst |
verbogen | vruchtbare | vruchtbaardere | vruchtbaarste |
partitief | vruchtbaars | vruchtbaarders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
vruchtbaar
- in staat vrucht af te werpen
- Dit dal heeft de vruchtbaarste grond van de gehele provincie.
- overdrachtelijk: tot resultaat leidend
- Dit gesprek was niet erg vruchtbaar en verzandde in gekijf.
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. in staat vrucht af te werpen
2. tot resultaat leidend
Gangbaarheid
- Het woord vruchtbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "vruchtbaar" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 10
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -baar in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %