vruchtgebruik

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vrucht·ge·bruik
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vruchtgebruik -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het vruchtgebruiko

  1. (juridisch) zakelijk recht om een anders goed te gebruiken en de vruchten daarvan te trekken, alsof men zelf eigenaar was

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen