bosvrucht
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bos·vrucht
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bos zn en vrucht zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bosvrucht | bosvruchten |
verkleinwoord | bosvruchtje | bosvruchtjes |
Zelfstandig naamwoord
- een mengsel van fruit dat oorspronkelijk vooral in de bossen en in de directe omgeving daarvan te vinden was. Het gaat in het algemeen om rood, blauw of paars kleinfruit dat aan struiken groeit. Hiertoe horen bijvoorbeeld frambozen, aardbeien, aalbessen, bramen en bosbessen
- Wij aten iedere ochtend yoghurt met bosvruchten.
- `Gedroogde avocado met garnalen' is nog niet in de aanbieding - anderzijds strekt de distributie van poedervormige voor- en nagerechten als instantsoep en pudding zich uit tot ver voorbij de relatief dure buitensportwinkels. Bij kruideniers van Kreta tot Stavanger kun je nieuwe voorraden inslaan, maar of er snellere toetjes bestaan dan de chocolade mousse, de yoghurt en het bosvruchten dessert van Adventure Food, is de vraag. Water erbij, nauwelijks roeren dankzij emulgatoren E472a, E472b en E471 - klaar! En behoorlijk lekker, zelfs zeer lekker als de rest van de maaltijd niet om door te komen was. Ook de smaak van toetjes is relatief, leerde ik als beginnend padvinder toen tijdens een winterbivak alleen de Saroma puddingpoeder tot iets aanvaardbaars leidde. [1]
Gangbaarheid
- Het woord bosvrucht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ NRC Michiel Hegener 27 april 2000