vakantie
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- va·kan·tie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘vrije tijd’ voor het eerst aangetroffen in 1575 [1]
- afgeleid van het Franse vacance (met het achtervoegsel -antie)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vakantie | vakanties |
verkleinwoord | vakantietje | vakantietjes |
Zelfstandig naamwoord
vakantie v
- een jaarlijkse vrije tijd voor personen in verschillende beroepen en voor leerlingen
- Wij hebben vanaf morgen vakantie!
- een reis in de vakantie
- Wij gaan op vakantie naar Kreta.
- ▸ In de jaren vijftig en zestig was de Nationale 7 ook de vrolijkste weg van Frankrijk, de route des vacances voor miljoenen Fransen die voor het eerst op vakantie naar het Zuiden konden.[2]
Schrijfwijzen
- vacantie (officiële spelling tot 1955 en daarna nog tot 1996 toegelaten als schrijfwijze naast de voorkeurspelling)
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een jaarlijkse vrije tijd voor personen in verschillende beroepen en voor leerlingen
Gangbaarheid
- Het woord vakantie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vakantie" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "vakantie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Weblink bron
Peter Giesen“Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant - ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -antie in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %