frí
Uiterlijk
frí
- Geen verbuiging vaan het bijvoeglijke naamwoord en geen trappen van vergelijking
- eiga frí
(bijv. een aantal dagen) vrij hebben
- frí heimsending
franco huis
- frí rannsókn
gratis onderzoek
- gefa einhverjum frí
iemand vrij geven
- taka sér frí
(een dag) vrij nemen
Klasse n sterk |
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | frí | fríið | frí | fríin |
genitief | frís | frísins | fría | fríanna |
datief | fríi | fríinu | fríum | fríunum |
accusatief | frí | fríið | frí | fríin |
frí, o
- fara í frí
met verlof gaan, op vakantie gaan
- gefa einhverjum frí
iemand verlof geven
- komast í frí
met de vakantie beginnen
- vera í fríi
op vakantie zijn
- þurfa nauðsynlega að komast í frí
toe zijn aan vakantie
frí
- accusatief onbepaald onzijdig enkelvoud van frí
frí
- nominatief onbepaald onzijdig meervoud van frí
frí
- accusatief onbepaald onzijdig meervoud van frí
Categorieën:
- Woorden in het IJslands
- Woorden in het IJslands van lengte 3
- Woorden in het IJslands met audioweergave
- Woorden in het IJslands met IPA-weergave
- Bijvoeglijk naamwoord in het IJslands
- Sterk zelfstandig naamwoord klasse n in het IJslands
- Onzijdig zelfstandig naamwoord in het IJslands
- Zelfstandig naamwoord in het IJslands
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het IJslands