vakantiekracht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·kan·tie·kracht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vakantiekracht vakantiekrachten
verkleinwoord vakantiekrachtje vakantiekrachtjes

Zelfstandig naamwoord

de vakantiekrachtv / m

  1. iemand die tijdelijk in de vakantiemaanden ergens werkt
     "In de zorg gaat alles zo traag als stroop", zegt zorgondernemer Jos van Leeuwen. Zijn bedrijf huurt deze zomer daarom een villa aan zee. Verzorgers kunnen daar een kamer krijgen en aan de slag gaan als vakantiekracht in Noord-Hollandse instellingen. Een lokkertje.[1]
     Het uurloon voor vakantiekrachten ligt dit jaar een stuk hoger dan voorgaande jaren. Ook verdienen meisjes voor het eerst iets meer dan jongens, blijkt uit onderzoek van FNV Jong onder 400 jongeren tussen de 13 en 29 jaar oud.[2]
     Vooral in de horeca, retail en bezorging is de vraag naar vakantiekrachten groot. "Logisch dat bedrijven extra lokkertjes inzetten om werknemers te werven", zegt econoom Piet Rietman. Voor ABN Amro doet hij onderzoek naar lonen, schulden en sociale zekerheid. "Deze bedrijven concurreren in deze krappe arbeidsmarkt niet alleen met elkaar, maar ook met vakantieactiviteiten."[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 20 december 2023 Weblink bron
    Marloes Elings
    “Een villa aan zee voor een vakantiebaan in de zorg” (Zaterdag 27 mei 2017, 18:36), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 20 december 2023 Weblink bron “Grote vraag naar vakantiewerkers laat lonen stijgen” (Donderdag 13 juli 2017, 15:15), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 20 december 2023 Weblink bron “Teambuilding en hoog salaris, alles wordt gedaan om vakantiekracht te lokken” (Zaterdag 16 juli 2022, 16:05), NOS