wandelvakantie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wan·del·va·kan·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wandelvakantie wandelvakanties
verkleinwoord wandelvakantietje wandelvakantietjes

Zelfstandig naamwoord

de wandelvakantiev

  1. een vakantie waarin men voornamelijk wandelt, waarschijnlijk om van de ene overnachtingsplek naar de volgende te komen
    • Vanwege het mooie weer waren er veel mensen op wandelvakantie. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid