roer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • roer
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘geweer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1450 [1]
  • In de betekenis van ‘stuur van schip’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord roer roeren
(roers)
verkleinwoord roertje roertjes

Zelfstandig naamwoord

het roero

  1. vlak waarmee de besturing van een schip of een vliegtuig geregeld wordt
  2. stuurmiddel van een schip
  3. lokvogel.
  4. de buis van een pijp (om te roken)
Gelijkklinkende woorden
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Spreekwoorden
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
roeren

roer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roeren
    • Ik roer. 
  2. gebiedende wijs van roeren
    • Roer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roeren
    • Roer je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • ro·er
Woordherkomst en -opbouw
  • Afleiding van het Noorse werkwoord ro met het achtervoegsel -er
Naar frequentie 5202
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   roer     roeren     roere     roerne  
genitief   roers     roerens     roeres     roernes  

Zelfstandig naamwoord

roer, m

  1. (sport) roeier (mannelijke vorm)
  2. (sport) roeister (vrouwelijke vorm)
Schrijfwijzen
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen


Nynorsk

Woordafbreking
  • ro·er

Zelfstandig naamwoord

roer, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van ro

Zelfstandig naamwoord

roer, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van roe
Schrijfwijzen


Spaans

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
roer
roía
roído
volledig

Werkwoord

roer

  1. kluiven, knagen