roar
Uiterlijk
enkelvoud | meervoud |
---|---|
roar | roars |
roar
- brul (m.n. van een wild dier, zoals een leeuw of beer), gebrul
- gebulder
- het geluid van dat een motor maakt
- schaterlach
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to roar |
he/she/it | roars |
verleden tijd | roared |
voltooid deelwoord |
roared |
onvoltooid deelwoord |
roaring |
gebiedende wijs | roar |
roar
- onovergankelijk, overgankelijk brullen
- onovergankelijk, overgankelijk bulderen
- onovergankelijk, overgankelijk schaterlachen
- ro·ar
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | roar | roaren | roarar | roarane |
roar, m
- [1-2]: idrettsutøvar
- [1-2]: sportsmann
- [1]: idrettsmann
- [2]: idrettskvinne
Categorieën:
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 4
- Woorden in het Engels met audioweergave
- Woorden in het Engels met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Engels
- Werkwoord in het Engels
- Onovergankelijk werkwoord in het Engels
- Overgankelijk werkwoord in het Engels
- Woorden in het Nynorsk
- Woorden in het Nynorsk van lengte 4
- Woorden in het Nynorsk met audioweergave
- Woorden in het Nynorsk met IPA-weergave
- Achtervoegsel -er in het Nynorsk
- Zelfstandig naamwoord in het Nynorsk
- Sport in het Nynorsk