Naar inhoud springen

roar

Uit WikiWoordenboek
enkelvoud meervoud
roar roars

roar

  1. brul (m.n. van een wild dier, zoals een leeuw of beer), gebrul
  2. gebulder
  3. het geluid van dat een motor maakt
  4. schaterlach
vervoeging
onbepaalde wijs to  roar 
he/she/it  roars 
verleden tijd  roared 
voltooid
deelwoord
 roared 
onvoltooid
deelwoord
 roaring 
gebiedende wijs  roar 

roar

  1. onovergankelijk, overgankelijk brullen
  2. onovergankelijk, overgankelijk bulderen
  3. onovergankelijk, overgankelijk schaterlachen



  • ro·ar
  • Afleiding van het Nynorske werkwoord ro met het achtervoegsel -er
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   roar     roaren     roarar     roarane  

roar, m

  1. (sport) roeier (mannelijke vorm)
  2. (sport) roeister (vrouwelijke vorm)