plicht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plicht
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘verantwoordelijkheid’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • Afgeleid van het werkwoord plegen met betekenis "instaan voor" [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord plicht plichten
verkleinwoord plichtje plichtjes

Zelfstandig naamwoord

de plichtv / m [3]

  1. een taak die men op zich genomen heeft of opgelegd heeft gekregen, iets wat je moet doen
    • Het is ieders plicht om voor je naaste te zorgen. 
     Net zoals het onmogelijk was geweest zijn plicht te verzaken als spoorwegbouwer op de Hardangervidda om te proberen rijk te worden.[4]
     Daarmee vond hij dat hij aan zijn plicht had voldaan en hij wrong zich door het gedrang om terug te keren naar het wachtende bureau thuis.[5]
Synoniemen
Antoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • de plicht roept
    • weer moeten gaan werken
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen