vaccinatieplicht
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- vac·ci·na·tie·plicht
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vaccinatie zn en plicht zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vaccinatieplicht | vaccinatieplichten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- (juridisch) (medisch) wettelijke verplichting zich te laten vaccineren
- ▸ "Vaccinatieplicht is een ingrijpend middel, het is een te snelle, te grote stap. Ik zou eerst minder ingrijpende maatregelen te nemen, zoals Dijkhoff zelf ook voorstelt in zijn column.[1]
- ▸ Recent laaide een discussie in Nederland op over een vaccinatieplicht. Die discussie spitst zich toe op inenting tegen mazelen.[2]
Gangbaarheid
- Het woord vaccinatieplicht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Vaccinatieplicht, kan dat wel? 'Nee, maar voer de druk op ouders op'” (23-08-2018), NOS
- ↑ Weblink bron “Dit jaar 30 bofbesmettingen; meer dan de afgelopen vijf jaar” (17-04-2019), NOS