vaccinatieplicht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vac·ci·na·tie·plicht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vaccinatieplicht vaccinatieplichten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de vaccinatieplichtv / m

  1. (juridisch) (medisch) wettelijke verplichting zich te laten vaccineren
     "Vaccinatieplicht is een ingrijpend middel, het is een te snelle, te grote stap. Ik zou eerst minder ingrijpende maatregelen te nemen, zoals Dijkhoff zelf ook voorstelt in zijn column.[1]
     Recent laaide een discussie in Nederland op over een vaccinatieplicht. Die discussie spitst zich toe op inenting tegen mazelen.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “Vaccinatieplicht, kan dat wel? 'Nee, maar voer de druk op ouders op'” (23-08-2018), NOS
  2. Bronlink Weblink bron “Dit jaar 30 bofbesmettingen; meer dan de afgelopen vijf jaar” (17-04-2019), NOS