aids

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: AIDS

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aids
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘ziekte’ voor het eerst aangetroffen in 1983 [1]
  • De Engelse afkorting voor acquired immune deficiency syndrome [2].
enkelvoud meervoud
naamwoord aids
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aidsm

  1. (medisch) (afkorting) een virusziekte waarbij het natuurlijke afweersysteem van het lichaam steeds verder afgebroken wordt
    • De diagnose was dat hij aan aids leed. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Slowaaks

Uitspraak
  • IPA: /aː iː dɛː ɛs/, /ajc/, /ɛjc/
Woordherkomst en -opbouw
  • Acroniem van het Engelse acquired immune deficiency syndrome.

Zelfstandig naamwoord

aids m

  1. (afkorting) (medisch) aids
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /ɛjts/, /ajts/
Woordafbreking
  • aids
Woordherkomst en -opbouw
  • Acroniem van het Engelse acquired immune deficiency syndrome.

Zelfstandig naamwoord

aids monbezield

  1. (afkorting) (medisch) aids
Verbuiging
Schrijfwijzen
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen

Meer informatie

Verwijzingen


Turks

Zelfstandig naamwoord

aids

  1. (afkorting) (medisch) aids