aidsmoeheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aids·moe·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aidsmoeheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aidsmoeheidv

  1. (medisch) het beu zijn van alle aandacht die er voor aids is
    • Door het minder grimmige vooruitzicht, lijkt de waakzaamheid weer af te zwakken: vanaf 2000 blijkt dat syfilis opnieuw aan een opmars bezig is onder homomannen en in postordercatalogen verschijnt reclame voor video's waarin onveilige homoseks (barebacking) te zien is. Er is sprake van aidsmoeheid.[1] 
    • ,,Je mag het effect van condoom- en aidsmoeheid niet onderschatten. Zelfs bij partners van HIV-patiënten merken we dat. Ze dringen er bij hun seropositieve partner vaker op aan het condoom achterwege te laten. Onder het motto: het is altijd goed gegaan. 38 procent van de HIV-pati&35;nten geeft toe al eens onveilige seks te hebben gehad.[2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen