grand

Uit WikiWoordenboek

Engels

Uitspraak

Bijvoeglijk naamwoord

grand

  1. groot, groots, imposant, voornaam
  2. fijn


Frans

Uitspraak
  enkelvoud meervoud
  mannelijk   grand grands
  vrouwelijk   grande grandes

Bijvoeglijk naamwoord

grand

  1. groot
    «Luc est le plus grand garçon de ma classe.»
    Luc is de grootste jongen van mijn klas.
  2. dik


IJslands

Uitspraak
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   grand     grandið     grönd     gröndin  
genitief   grands     grandsins     granda     grandanna  
datief   grandi     grandinu     gröndum     gröndunum  
accusatief   grand     grandið     grönd     gröndin  

Zelfstandig naamwoord

grand, o

  1. beschadiging, vernieling, vernietiging
  2. (spel) Grand (een spelpartij in bepaalde kaartspelen met alleen de vier boeren als troef)


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • grand

Zelfstandig naamwoord

grand mbezield

  1. (adel) grande; titel voor hoogste adel in Spanje en voorheen Brazilië en Portugal
  2. (figuurlijk) genereus persoon
Verbuiging



Gelijkklinkende woorden
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Verwijzingen

Meer informatie