bezoek
Uiterlijk
- be·zoek
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | bezoek | bezoeken |
| verkleinwoord | bezoekje | bezoekjes |
het bezoek o
- het bezoeken, de visite
- de personen die op visite zijn of komen, de verzamelde bezoekers
- Ik kreeg zeer veel bezoek op mijn verjaardag.
- De museumdirecteur was heel blij met het vele bezoek dat de tentoonstelling mocht ontvangen.
| vervoeging van |
|---|
| bezoeken |
bezoek
- Het woord bezoek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bezoek" herkend door:
| 100 % | van de Nederlanders; |
| 100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ “All-inclusive”
(2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht
, ISBN 90-229-9182-2 - ↑ Jessie Burton vert. Mieke Trouw-Luyckx“Het huis aan de Herengracht” (2022), Luitingh-Sijthoff
, ISBN 9789024586332 - ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Bezieldheid: niet geanimeerd
- Metadomein: abstract
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %