theaterbezoek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • the·a·ter·be·zoek
enkelvoud meervoud
naamwoord theaterbezoek theaterbezoeken
verkleinwoord theaterbezoekje theaterbezoekjes
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

het theaterbezoeko

  1. het naar een voorstelling gaan
     Ze vermeed niet alleen alle uiterlijke voorwaarden voor vrolijkheid, zoals bals, een rijtoertje maken, concerten en theaterbezoek; maar ze lachte nooit zonder dat er in haar lach tranen doorklonken.[2]
     Hij heeft de afgelopen tijd zuinig geleefd. "In slechte jaren een stapje terug doen ben ik gewend. Maar het is wel een extreme vorm nu. Het voordeel was dat je ook niet veel kon doen qua reizen en uitgaan. Horeca- en theaterbezoek, dat doe ik nu gewoon niet."[3]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 januari 2022 Weblink bron
    Leen Kraniotis
    “Minder geld door corona, zo gaan deze mensen da” (17-10-2020), NOS