ano

Uit WikiWoordenboek

Esperanto

  enkelvoud meervoud
nominatief   ano     anoj  
accusatief   anon     anojn  

Zelfstandig naamwoord

ano

  1. lid


Krim-Gotisch

Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

ano

  1. (dierkunde) haan


Italiaans

Zelfstandig naamwoord

ano m

  1. anus


Oudhoogduits

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *anô

Zelfstandig naamwoord

ano m

  1. (familie) opa, grootvader
  2. voorvader
Verwante begrippen
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *ēnu

Voorzetsel

ano

  1. zonder
Schrijfwijzen
Overerving en ontlening


Oudsaksisch

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *ēnu

Voorzetsel

ano

  1. zonder
Schrijfwijzen
Overerving en ontlening


Pools

Uitspraak

Partikel

ano

  1. ja
Antoniemen
Verwante begrippen


Portugees

Uitspraak
Woordafbreking
  • a·no
enkelvoud meervoud
ano anos

Zelfstandig naamwoord

ano m

  1. jaar


Spaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • a·no
enkelvoud meervoud
ano anos

Zelfstandig naamwoord

ano m

  1. (anatomie) anus


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • ano
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het woord an

Voornaamwoord

ano o

  1. (verouderd) welke, die
Synoniemen

Partikel

ano

  1. ja, jawel
  2. (verouderd) zelfs
Synoniemen
  1. jo, no, no jo, hej
  2. ano i, ba, ba i, dokonce, dokonce i
Antoniemen
  1. ne, nikoliv
  2. -

Tussenwerpsel

ano

  1. ja!
Anagrammen

Verwijzingen