Naar inhoud springen

ambulance

Uit WikiWoordenboek
Een ambulance
  • am·bu·lan·ce
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ziekenauto’ voor het eerst aangetroffen in 1910 [1]
  • van Frans ambulance met het achtervoegsel -ance [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord ambulance ambulancen
ambulances
verkleinwoord ambulanceje ambulancejes

de ambulancev / m

  1. (verkeer), (medisch) voertuig om gewonden of zieken van en naar het ziekenhuis te brengen
    • Hij werd met een gillende ambulance naar het ziekenhuis gebracht, maar is helaas toch overleden. 
    • De tocht bleef, aldus de organisatie, verschoond van grote incidenten, al moest twee keer na een valpartij een ambulance worden gebeld. [3] 
     De ambulance was er hooguit tien minuten later.[4]
     Vier van de vijf zwaargewonde kinderen zijn met reddingshelikopters naar ziekenhuizen in de buurt gebracht. De andere kinderen zijn met ambulances opgevangen en weggebracht.[5]
  2. (medisch) verplaatsbaar hospitaal
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]


enkelvoud meervoud
ambulance ambulances

ambulance

  1. (verkeer), (medisch) ambulance, ziekenwagen


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  ambulance     l'ambulance     ambulances     les ambulances  

ambulance v

  1. (verkeer), (medisch) ambulance, ziekenwagen


  • IPA: /ambʊlantsɛ/
  • am·bu·lan·ce

ambulance v

  1. (medisch) spoedeisende hulp, eerste hulp; een afdeling in een ziekenhuis.
  2. (militair) (medisch) veldhospitaal
  3. (verouderd) (spreektaal) treinpost
  4. (verkeer) (medisch) (spreektaal) ambulance, ziekenwagen
  1. pohotovost v
  2. polní nemocnice v
  3. -
  4. sanitka v, sanitní vůz m onbezield