ambulancepersoneel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

ambulancepersoneel aan het werk
Uitspraak
Woordafbreking
  • am·bu·lan·ce·per·so·neel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ambulancepersoneel
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het ambulancepersoneelo

  1. iemand die in werkt op een ziekenauto
    • Volgers liet het er niet bij zitten en de uit Den Bosch afkomstige ambulant begeleider in de ggz startte zelf de Facebookgroep 'Zorg in Actie'. ,,Binnen de kortste keren stroomde die vol met 30.000 leden. Lid zijn bijvoorbeeld verpleegkundigen, verzorgenden, ambulancepersoneel en medewerkers uit de jeugdzorg, kraamzorg, thuiszorg, gehandicaptenzorg en ziekenhuizen. Volgers over haar achterban: ,,Van ongeschoold tot hbo. [1] 
    • Ambulancepersoneel heeft zich bekommerd om het slachtoffer: in allerijl moesten terrasbezoekers van hun plek weg om de hulpverleners ruim baan te geven. [2] 
    • „Een vrouw met medische kennis sprak ons aan en startte enkele ogenblikken later de reanimatie”, zegt Stephan. „Ik heb met vele andere stewards geprobeerd om de fans op afstand te houden zodat zij zich samen met toegesneld ambulancepersoneel over de man kon bekommeren.” [3] 
Hyponiemen

Gangbaarheid


Verwijzingen