elektriciteit: verschil tussen versies

Uit WikiWoordenboek
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Kvdrgeus (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
tr: sp
Regel 175: Regel 175:
*{{rue}}: {{trad|rue|електрика}}
*{{rue}}: {{trad|rue|електрика}}
*{{rus}}: {{trad|ru|электричество}}
*{{rus}}: {{trad|ru|электричество}}
*{{stq}}: {{trad|stq|elektrizität}}
*{{stq}}: {{trad|stq|Elektrizität}}
*{{sco}}: {{trad|sco|electricity}}
*{{sco}}: {{trad|sco|electricity}}
*{{gla}}: {{trad|gd|dealan}}
*{{gla}}: {{trad|gd|dealan}}

Versie van 20 mei 2021 20:43

Nederlands

verdering elektriciteit in trafohuisje
Uitspraak
Woordafbreking
  • elek·tri·ci·teit
enkelvoud meervoud
naamwoord elektriciteit -
verkleinwoord - -
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘natuurkracht die door wrijving wordt opgewekt’ voor het eerst aangetroffen in 1736 [1]
  • Afgeleid van het Neolatijnse woord electricus, wat "van barnsteen" betekent, dat zelf weer van ήλεκτρον [elektron] komt, het Griekse woord voor "barnsteen".
  • afgeleid van elektrisch met het achtervoegsel -iteit

Zelfstandig naamwoord

elektriciteit v

  1. (natuurkunde) de verzameling verschijnselen die met elektrische lading van doen hebben
  2. (elektrotechniek) de elektrische stroom als energiedrager
    • Zo'n 80 procent van de elektriciteit die in Nederland wordt verbruikt, gebeurt door zakelijke verbruikers, de resterende 20 procent door huishoudens 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen