vorm

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  vorm    (hulp, bestand)
• IPA: /vɔrm/

Woordafbreking

• vorm

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uiterlijke gedaante’ voor het eerst aangetroffen in 1236
• Via het Franse forme afgeleid van het Latijnse forma.

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	vorm	vormen
verkleinwoord	vormpje	vormpjes

Zelfstandig naamwoord

vorm m

1. ruimtelijke begrenzing van een voorwerp

   • Een stuk land in de vorm van een driehoek. 

2. sjabloon of bak waarin iets gegoten of geperst kan worden

   • Het deeg van de taart werd in de vorm gedaan. 

3. (veranderlijke) toestand van iets concreets

   • Het voorstel in deze vorm. 
   • De module in deze vorm. 

4. (sport) lichamelijke conditie

   • Hij is goed in vorm. 

5. (grammatica) lijdende ~, passieve ~, → lijdende vorm
6. (grammatica) actieve ~, vormen van het werkwoord waarmee wordt uitgedrukt dat het onderwerp de handeling actief verricht
7. manier, methode

   • Deze vorm van autorijden. 

Synoniemen

• [2] mal, matrijs, sjabloon
• [3] conditie

Hyponiemen

   

U-vorm V-vorm aanbiedingsvorm aanspreekvorm abonnementsvorm actievorm afwerkvorm bakvorm balladevorm basisvorm bastaardvorm bedrijfsvorm beeldvorm beheersvorm beheervorm beleefdheidsvorm beleggingsvorm beloningsvorm bestaansvorm bestuursvorm bezitsvorm bijvorm bladvorm bloedvorm bloemvorm boekvorm bolvorm boogvorm briefvorm broodvorm cakevorm cirkelvorm communicatievorm competitievorm conceptvorm concertvorm contractsvorm contractvorm cultuurvorm dagboekvorm dakvorm dansvorm deegvorm denkvorm dialectvorm dialoogvorm dichtvorm differentiaalvorm drukvorm duetvorm eigennaamsvorm = eivorm energievorm expressievorm feuilletonvorm financieringsvorm gedachtevorm gedragsvorm gelaatsvorm geleivorm geloofsvorm gemeenschapsvorm gespreksvorm gietvorm godsdienstvorm golfvorm groeperingsvorm grondvorm hagelvorm halvemaanvorm handvorm hij-vorm hoofdvorm huidvorm hypotheekvorm ik-vorm interactievorm je-vorm jij-vorm kaasvorm kerkvorm klankvorm koekvorm koffiefiltervorm kogelvorm kokervorm kommervorm kristalvorm kruisvorm kunstvorm landvorm leefvorm leervorm lettervorm levensvorm lichaamsvorm liedvorm lijdende vorm maatschappijvorm marktvorm meervoudsvorm mengvorm moedervorm = muziekvorm naamvalsvorm naamwoordsvorm natuurvorm nevenvorm noemvorm normaalvorm oefenvorm oervorm omgangsvorm ondernemingsvorm ondervorm onderwijsvorm onderzoeksvorm opleidingsvorm organisatievorm overgangsvorm overlegvorm pasvorm persoonsvorm persvorm piramidevorm plaatvorm plantenvorm pluralisvorm poedervorm puddingvorm rechtsvorm regeervorm regeringsvorm relatievorm rijmvorm rolvorm romanvorm rompvorm ruimtevorm ruitvorm samenlevingsvorm samenwerkingsvorm schedelvorm scontrovorm scriptvorm sonatevorm sonnetvorm soufflévorm spaarvorm spellingvorm spelvorm spiraalvorm spoelvorm springvorm staafvorm = staatsvorm stamvorm stapelvorm stervorm stichtingsvorm stijlvorm stripvorm struikvorm supervorm taalvorm taartvorm tabletvorm tariefsvorm tekstvorm theatervorm therapievorm tijdschriftvorm tijdsvorm tijdvorm toedieningsvorm toetsvorm topvorm tulbandvorm tussenvorm uitdrukkingsvorm uitingsvorm vaasvorm vennootschapsvorm verenigingsvorm verhaalvorm verkleiningsvorm verkleinvorm verledentijdsvorm verschijningsvorm versvorm vertelvorm vervoersvorm verzekeringsvorm voorwerpsvorm voorzetselvorm waaiervorm wedstrijdvorm werkvorm werkwoordsvorm werkwoordvorm wij-vorm wildvorm woonvorm woordvorm zandvorm zelfstandig-naamwoordsvorm zorgvorm

Afgeleide begrippen

   

vormaspect vormbeheersing vormbehoud vormcrisis vormeis vormelement vormelijk vormeloos = vormen vormenrijkdom vormentaal vormexperiment vormfout vormgeheugen vormgeven vormgevoel vormig = vormkenmerk vormleer vormloos vormmachine vormovereenkomst vormpeil vormprincipe vormtaal vormtechnisch = vormvariant vormvast vormverandering vormvereiste vormverlies vormverscheidenheid vormvoorschrift vormvrij vormweerstand

Vertalingen

    1. ruimtelijke begrenzing van een voorwerp   

Engels: form (en), shape (en)

Spaans: forma (es) v

    2. sjabloon of bak waarin iets gegoten...   

Engels: mold (en), mould (en)

Spaans: molde (es) m

    4. lichamelijke conditie   

Engels: condition (en)

Spaans: forma (es) v

Meer informatie

• Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.

Werkwoord

vervoeging van
vormen

vorm

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vormen
   

   • Ik vorm. 

2. gebiedende wijs van vormen
   

   • Vorm! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vormen
   

   • Vorm je? 

Gangbaarheid

• Het woord vorm staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vorm" herkend door:

100 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

vorm

1. vorm

Noors

Zelfstandig naamwoord

❌ Error: Voeg een geldige taalcode toe aan sjabloon oudeschrijfwijze.

(verouderd) onbepaalde vorm nominatief enkelvoud, mannelijk

Veluws

Zelfstandig naamwoord

vorm

1. vorm