vormen

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: vörmen


Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
vormen vormend
vorming -
vormsel -
Uitspraak
Woordafbreking
  • vor·men
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘het vormsel toedienen’ voor het eerst aangetroffen in 1433 [1]
  • afgeleid van vorm met het achtervoegsel -en ??
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vormen
vormde
gevormd
zwak -d volledig

Werkwoord

vormen

  1. in de juiste vorm brengen
    • Ik wil eerst rondkijken en mezelf een mening vormen. 
  2. deel uitmaken van, fungeren als bouwsteen van
    • Vanille-ijs en aardbeien vormden het toetje. 
    • Insecten vormen de grootste groep dieren op aarde. 
  3. maken, veroorzaken
    • Extremisten vormen een ernstige bedreiging voor onze samenlevening. 
    • Het vormt een te groot risico. 
     Deze extreme hitte vormde een reëel gevaar.[2]
     Ik draaide me om en liep naar de beroemde Southern Terminus-palen die het beginpunt vormen van de Pacific Crest Trail.[2]
  4. ontstaan
     Er vormden zich wat onverwachte stellen aan de bar en een van de jongens ging er met de barvrouw vandoor.[2]
  5. opvoeden, onderwijzen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de vormenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord vorm

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen