patroon

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·troon
1. en 2. enkelvoud meervoud
naamwoord patroon patronen
verkleinwoord patroontje patroontjes
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘huls met projectiel en buskruitlading’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1637 [1]
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ontwerp’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1400 [1]
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘beschermheilige’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1200 [1]
3. enkelvoud meervoud
naamwoord patroon patroons
verkleinwoord patroontje patroontjes

Zelfstandig naamwoord

patroon

  1. o: (militair) munitie voor een vuurwapen (cartouche, cartridge)
    • De patronen waren op, dus gaf de dief zich over. 
  2. o: tekening die als basis dient om meerdere dezelfde eindproducten te maken, sjabloon, template
    • Voordat je een jurk maakt, teken je meestal eerst het patroon. 
  3. m: (beroep) baas, chef, overste
  4. (religie) beschermheer, beschermheilige, schutspatroon
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen