munitie
Uiterlijk
- mu·ni·tie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schietvoorraad’ voor het eerst aangetroffen in 1551 [1]
- via het Frans van het Latijnse munire (voorzien)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | munitie | munities munitiën |
verkleinwoord |
- schietbenodigdheden
- In West-Vlaanderen haalt een vrachtwagentje nog steeds (anno 2011) dagelijks niet ontplofte munitie, overgebleven uit de Eerste Wereldoorlog, op: 250.000 kilo per jaar. [2]
- ▸ Munitie voor de Mauser was in overmaat aanwezig, die werd geleverd door de Reichswehr.[3]
- ammunitie, clustermunitie, lichtspoormunitie, oefenmunitie, oorlogsmunitie, precisiemunitie, uraniummunitie
- munitiebedrijf, munitiebrood, munitiedepot, munitiefabriek, munitiekist, munitiemagazijn, munitieopslag, munitieopslagplaats, munitietrein, munitievoorraad, munitiewagen
schietbenodigdheden
- Het woord munitie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "munitie" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "munitie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ineuropa
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be