omroep

Uit WikiWoordenboek
Studio van een omroep [1]

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·roep
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord omroep omroepen
verkleinwoord omroepje omroepjes

Zelfstandig naamwoord

de omroepm

  1. (communicatie) een organisatie die zich richt op het verzorgen van radio- of televisieprogramma's
     Het Bronovo-ziekenhuis in Den Haag blijft ook na 2024 open. Dat staat in plannen van Haaglanden Medisch Centrum (HMC) waar het ziekenhuis onder valt. Tot 2030 blijft het zeker open, schrijft Omroep West, voor operaties en andere niet-spoedeisende behandelingen, laat de HMC-directie weten.[3]
  2. (communicatie) het, doorgaans via een geluidsinstallatie, geven van gesproken mededelingen, berichten en oproepen, vanuit een centraal punt naar een algemeen publiek, omstanders, passagiers etc.
    • De omroep in de trein laat niets te wensen over, de berichten aan de reizigers zijn goed verstaanbaar. 
Antoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: de publieke omroep
  • [1]: Nederlandse omroepen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
omroepen

omroep

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omroepen
    • ... dat ik omroep. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen