amusement

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • amu·se·ment
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vermaak’ voor het eerst aangetroffen in 1721 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord amusement amusementen
verkleinwoord amusementje amusementjes

Zelfstandig naamwoord

amusement o

  1. iets waarmee men zich vermaakt
    • Wat een amusement was dat, zeg. 
    • Na hard werken vond hij dat hij wel een amusementje had verdiend. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Franse werkwoord amuser.
enkelvoud meervoud
amusement ammunitions

Zelfstandig naamwoord

amusement

  1. amusement, vermaak, vermakelijkheid, verstrooiing, vertier
  2. genoegen, genot, lust, plezier, pret
  3. hilariteit
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: for amusement only
alleen voor amusement
  • [1]: for amusement's sake
voor zijn amusement
  • [1]: to provide amusement
amusement bieden
  • [1]: For your amusement! (FYA)
Voor uw vermaak!
Typische woordcombinaties
  • [1]: sufficient amusement
een voldoende amusement